+ Goedemorgen. Hoe gaat het met je buurman?
– Hallo buurvrouw. Met mij gaat het goed. En met jou?
+ Ja, met mij gaat het ook goed. Het is vandaag mooi weer hè!
– Ja, heel mooi weer. De zon schijnt. Ik ga vandaag fietsen.
+ Waar ga je naar toe?
– Ik ga naar het centrum. Ik ga winkelen.
+ Ga je alleen?
– Nee, ik ga met Maryam, mijn vrouw. Wij moeten kleren kopen.
+ Alles is nu goedkoop. Er zijn mooie dingen in de winkels nu.
– Ja. En het wordt zomer, dus daarom wil mijn vrouw nieuwe dingen kopen.
+ Veel plezier dan! Maar heb jij en je vrouw zin om eerst een kop koffie bij ons te komen drinken? Dan kunnen we even gezellig praten.
– Ja, dat is goed. Leuk. Ik ga even mijn vrouw halen. Tot zo!
+ Dag.

+ Hallo Annet.
– Hallo Maryam.
+ Ga maar zitten. Wil je koffie?
– Ja, graag.
+ Wat wil je erin?
– Suiker en melk graag. Ahmed heeft zwarte koffie.
+ Alsjeblieft. Wil je een koekje erbij?
– Dank je wel. Ik ga kleren kopen en vanmiddag moet ik naar de tandarts.
+ Hoe laat moet je bij de tandarts zijn?
– Om drie uur heb ik afgesproken.
+ Waar is de tandarts?
– Die is ver weg. Hij is dichtbij de Gamma.
+ Je kan wel met mij meerijden. Ik moet toch nog daar ongeveer zijn.
– Dank je wel Jan. Dat is aardig. Heel graag.
+ De koffie is lekker. Echte Hollandse koffie?
– Ja Ahmed. Dit is Nederlandse koffie.
+ Als jullie straks in het centrum zijn dan kun je mooie muziek horen. Er speelt een muziekband bij de supermarkt.
– Oh, dat is leuk Jan.
+ En er is ook een markt. Met allemaal boeken. Een boekenmarkt.
– Dank je wel! Bedankt voor het zeggen.
+ Graag gedaan Ahmed.
– Zullen we gaan Maryam? Het is al kwart voor elf.
+ Ja, we moeten gaan. Dank je wel Annet en Jan. Het was erg gezellig.
– Wij vonden het ook leuk. Hoe laat zijn jullie er weer? Dan kan Jan jullie met de auto wegbrengen.
+ Is half drie goed, Jan?
– Ja prima. Tot dan en veel plezier Ahmed en Maryam!